Willemijn van Gent, zangpedagoog.
Een van de doelstellingen van de NVZ is het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de zangmethodiek. Daar zitten twee aspecten aan: het (zelf) doen van wetenschappelijk onderzoek en het zoeken naar onderzoeken die al gedaan zijn. Wetenschappelijk onderzoek naar de werking van verschillende zangmethodes is voor zangpedagogen moeilijk te vinden en bovendien dun gezaaid. Het opzetten van een echt onderzoek is een lastige en dure klus. Goed onderzoek is echter van belang om kennis en vaardigheden van de zangpedagoog up to date te houden, en (wetenschappelijk) bewijs te vinden van de werking van gebruikte methodes.
Daarvoor is het handig om samenwerking te zoeken met beroepsgroepen die daar ervaring in hebben, zoals logopedisten en foniaters. Dit wordt multidisciplinaire samenwerking genoemd. Multidisciplinaire
samenwerking tussen de verschillende stemspecialisten is nuttig omdat (para) medici meer
onderzoeksmogelijkheden (o.a. meetinstrumenten) en onderzoekvaardigheden hebben. Logopedisten en andere (para)medici wordt tijdens de opleiding geleerd om onderzoek te doen naar de methodes die ze gebruiken. Dit wordt Evidence Based Practice (EBP) genoemd: op wetenschappelijk bewijs gebaseerde praktijk.
Voor dit artikel is 3e–jaars bachelor studenten logopedie van de Hogeschool Rotterdam gevraagd een
onderzoek te doen naar het vibrato van de zangstem. Ze hebben dat gedaan in de vorm van een Critically Appraised Topic (CAT). Een CAT is een korte systematische samenvatting en kritische beoordeling van de resultaten van een klein aantal studies over een specifieke vraag uit de dagelijkse praktijk. In dit geval een leerling met te veel vibrato. De uitkomsten van dit onderzoekje zijn vervolgens geplaatst in de lespraktijk: wat kunnen wij als zangdocenten hier nu mee? Als laatste wordt een oproep gedaan om meer multidisciplinaire samenwerking op het gebied van stemonderzoek te zoeken.
1. Eerst een paar termen verduidelijken
‘Onderzoek’ is een doelbewust en methodisch zoeken naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op vooraf gestelde vragen volgens een tevoren opgesteld plan (Verschuren, 2009).
EBP
Aan de basis van Evidence Based Practice ligt kritisch denken: wat ik nu doe, is dat het beste voor mijn leerling of zijn er nog andere, betere methodes? De definitie van Evidence Based Practice is: gewetensvol, expliciet en oordeelkundig gebruikmaken van het huidige beste bewijsmateriaal om beslissingen te nemen voor individuele gevallen, geplaatst in de praktische context (Sacket et al., 2000, Offringa et al., 2000). Het wetenschappelijk bewijs integreer je vervolgens met je eigen expertise en de behoefte van de leerling (Kuiper et al., 2012). Het schema voor Evidence Based Practice in de zangpraktijk ziet er dus zo uit:
Bij het zoeken naar (wetenschappelijk) bewijs wordt je gestimuleerd om kritisch te oordelen waarbij onder andere de volgende vragen worden gesteld.
1. Is het onderzoek valide: onderzoekt het wat je wil onderzoeken.
2. Hoe groot is de bewijssterkte? De opinie van 1 expert heeft geen bewijssterkte, een goed beschreven case studie heeft een lage bewijssterkte. De hoogste bewijssterkte is een grote gerandomiseerde studie (Kalf & de Beer, 2004, 2011).
3. Is het toepasbaar in je eigen praktijk?
Met het gevonden bewijs neem je een beslissing die past bij de omstandigheden en behoefte van de
leerling/student. Na afloop evalueer je: heeft het geholpen, of kan het beter of efficiënter? Het mooiste is dan om die kennis te delen zodat collega’s er weer hun voordeel mee kunnen doen.
CAT
Een CAT is een relatief snelle onderzoeksmethode die logopedisten wordt aangeleerd om op een effectieve manier aan wetenschappelijk bewijs te komen. Een Critically Appraised Topic bestaat uit het zoeken en beoordelen van bestaande wetenschappelijke onderzoeken en wordt gemaakt aan de hand van een praktijkvoorbeeld. Deze methode blijkt zeer geschikt voor individuele logopedisten, onder meer door de sterke focus op een praktijkgeval en de gelimiteerde hoeveelheid literatuur die onderzocht moet worden. Ik meen dat dit ook zou kunnen gelden voor zangpedagogen.
2. Het studentenonderzoek
Het studentenonderzoek dat centraal staat in deze bijdrage, ging over een jonge (33–jarige) klassiek geschoolde zangeres uit het opera–vak die voor een rol in een musical met minder vibrato wil leren zingen. De zangdocent is begonnen met ademhalingsoefeningen. De gebruikte methode komt van Coblenzer (Coblenzer & Muhar, 2008). De zangdocent vraagt zich af of ze geen oefeningen moet doen voor het aanzetstuk en overweegt of de Pahn–methode (Hesselink, 2005) wellicht effectiever is.
Formuleren van de logopedische * vraag: PICO
De studenten beginnen met het formuleren van een PICO. De P staat voor de Persoon of Populatie (groep) waarover het gaat. De I is de interventie of methode die in eerste instantie is gebruikt om de hulpvraag van de persoon te beantwoorden. De C staat voor een co–interventie, een andere methode om de vraag aan te pakken. O staat voor outcome of resultaat: de gewenste uitkomst. De PICO in deze casus is dus als volgt:
P= operazangeres, 33 jaar
I= veranderingen in de ademhaling (Coblenzer)
C= veranderingen in het aanzetstuk (Pahn)
O= een beïnvloedbaar vibrato
De hoofdvraag werd: kan de zangeres beter met methode I dan met methode C het vibrato beïnvloeden?
Onderzoeksmethode
Aan de hand van de PICO gingen de studenten zoeken op (Engelse) sleutelwoorden (zoals vibrato, voice, singing, breath, laryncheal muscles enz.) naar drie relevante artikelen. Ze deden dat in de enorme databases van de medische wetenschap zoals PubMed en Cochrane, plekken waar je als zangdocent niet zo snel komt. Het mooiste is natuurlijk als er al onderzoek is gedaan naar precies de casus waar je naar zoekt. Dat komt bijna niet voor. Ze zochten dus naar (meest recente) artikelen en onderzoeken die het dichtst erbij in de buurt komen. Daarnaast zochten ze naar onderzoeken met een goede bewijssterkte: hoe meer mensen (in dit geval zangers) aan het onderzoek hadden mee gedaan hoe hoger de bewijssterkte.
De studenten kwamen uit bij de volgende drie artikelen:
1. Mitchell & Kenny, (2004). The impact of ‘open throat’ technique on vibrato rate, extent and onset in
classical singing.
2. Moorcroft, Kenny & Oates, (2015) Vibrato Changes Folllowing Imagery.
3. Titze, Solomon, Luschei, & Hirano (1994). Interference Between Normal Vibrato and Artificial Stimulation of Laryngeal Muscles at Near–Vibrato Rates. * in dit geval ook ‘zangtechnische’
Multidisciplinaire samenwerking. W. van Gent 2017 versie 7 3
De volgende stappen in de CAT zijn het beantwoorden van de vraag. De studenten hebben dat als volgt gedaan.
Antwoord op de logopedische vraag op enkel wetenschappelijk bewijs
In het eerste artikel uit 2004 werd met de ‘open throat’ techniek de invloed op het vibrato onderzocht. Uit de resultaten bleek dat bij verandering van het aanzetstuk (een meer of minder ‘gesloten’ keel) het vibrato te beïnvloeden is. De onderzoeksgroep bestond uit 6 gevorderde zangers. Uit artikel twee bleek dat de ademhaling een positieve invloed heeft op het vibrato. Aan de hand van beeldspraak (zeer veel toegepast in de klassieke zangles) werden oefeningen gedaan om de adem zo laag
mogelijk te krijgen. Zodoende kregen de deelnemers van het onderzoek (ook 6 min of meer gevorderde zangers) een regelmatiger vibrato.
Het laatste artikel was een case studie (met slechts 1 proefpersoon) waarbij de spanning in de musculus cricothyroideus door electroden werd beïnvloed en werd gemeten tijdens het zingen met en zonder kunstmatig opgewekt vibrato. Conclusie was dat (artificiële) spanning van de musculus cricothyroideus het vibrato beïnvloed.
De artikelen 1 en 3 bewijzen dat veranderingen in het aanzetstuk invloed heeft op het vibrato. Artikel 2 geeft ondersteuning voor werken vanuit de adem. Vanuit dit wetenschappelijk bewijs kan de zangpedagoog dus vanuit zowel de adem als oefeningen aan veranderingen in het aanzetstuk werken.
Antwoord op de logopedische vraag gebaseerd op alle vier elementen van het EBP.
Eindconclusie was dat volgens het meeste wetenschappelijke bewijs het vibrato zowel vanuit de adem als het aanzetstuk beïnvloedbaar is. Door het vernauwen van de keel, of het spannen van de musculus cricothyroideus zou de zangeres minder vibrato kunnen creëren. Maar ook het aanpassen van de adem zou invloed kunnen hebben. Wanneer je rekening houdt met de context is het belangrijk de economische noodzaak van de zangeres om haar vibrato te reguleren in oog te houden: het levert haar werk op. Als ervaren zangeres heeft ze bovendien kennis van de adem en de werking van het aanzetstuk. De waarden van de zangeres zullen waarschijnlijk zijn dat ze een gezond gebruik van de stem belangrijk vindt. Als docent moet je ook rekening houden met de autonomie van de zangeres: wat vindt ze zelf het prettigst. Aldus de studenten. Bij de mening en ervaring van de zangpedagoog zal meespelen dat volgens de klassieke zangmethodiek wordt aangenomen dat zingen met een vernauwd aanzetstuk belastend en nadelig is voor de stem. Hierdoor zouden functionele en zelfs organische stemproblemen kunnen ontstaan. Ook logopedisten onderstrepen die visie. Vanuit die gedachte zal aan de hand van dit wetenschappelijk bewijs dus gekozen kunnen worden voor
aanpassingen in de ademhalingstechniek, bijvoorbeeld door de methode Coblenzer. Conclusie van deze door de studenten gemaakte CAT is dat zowel methode I en methode C gebruikt kunnen
worden voor het reguleren van het vibrato. Rekening houdend met de context, de waarden en voorkeuren van de leerling en de eigen ervaring van de zangpedagoog zou die volgens de uitkomsten van dit onderzoek dus met een gerust hart voor methode C kunnen kiezen.
3. Wat kunnen zangpedagogen hiermee?
Zoals aan het begin van dit artikel werd gesteld moet je de waarde van onderzoeken bepalen aan de hand van de validiteit, bewijssterkte en praktische toepasbaarheid. Aan de hand hiervan zal ik deze CAT nu als zangpedagoog bespreken.
Validiteit
In geen van de onderzoeken werden de genoemde zangmethodes (Pahn en Coblenzer) toegepast. De eerste twee artikelen werken echter wel via andere methodes op de te onderzoeken elementen (adem en aanzetstuk). Die gevonden artikelen zijn dus valide. Het onderzoek door middel van electroden is niet gebaseerd op het toepassen van een zangmethode en is dus niet valide. Dit wordt in onderzoektermen de ‘externe validiteit’ genoemd. De interne validiteit (de methodologische kwaliteit van dit onderzoek) hebben de studenten als voldoende beoordeeld.
Bewijssterkte
Alle gevonden onderzoeken zijn zeer klein. Het wetenschappelijke bewijs is daardoor mager. Maar naar stem wordt over het algemeen heel weinig onderzoek gedaan. Alles wat je dus kan vinden is winst.
Praktische toepasbaarheid
Het onderzoek met de electroden is niet toepasbaar in de zangpraktijk. De eerste twee artikelen zijn wel interessant. Vooral het recente onderzoek van Moorcroft, Kenny & Oates geeft bewijs dat ‘beelddenken’ in de zangles echt werkt. De conclusie van de CAT ondersteunt de meerdere visies over vibrato in de zangkunst zoals beschreven door Josefine Straesser in haar scriptie van 2014.
De CAT van de studenten logopedie heeft dus een dun maar toch wetenschappelijk bewijs opgeleverd dat verschillende methodieken op het gebied van adem en aanzetstuk effect lijken te hebben op het vibrato. Om te beginnen wil ik benadrukken dat alle drie de artikelen interessant zijn voor de zangpedagoog omdat ze inzicht geven in het onderzoeken van de zangstem. Een korte samenvatting voor publicatie in het Bulletin en op de website is dan ook zeker van belang. Deze CAT laat zien dat er op bescheiden schaal wetenschappelijk bewijs wordt gezocht voor zangmethodes. Bovendien laten ze zien dat zangpedagogie geen natte vinger werk is, maar een vak waar Evidence Based Practice een rol kan spelen.
Daarom wil ik hierbij het nut van EBP in de zangpraktijk onderstrepen. Het is goed om je als zangpedagoog regelmatig af te vragen: wat is de hulpvraag van mijn leerling, wat is mijn standaard aanpak, is dat wel de beste methode volgens de nieuwste inzichten? Wat zijn de wetenschappelijke ontwikkelingen op zangmethodisch gebied? Door onszelf op deze manier steeds te blijven bevragen en daadwerkelijk op zoek te gaan naar de antwoorden brengen we ons vak vooruit. Samenwerking met de opleiding logopedie door middel van het leveren van casussen voor onderzoekjes zoals deze is daar nu de meest simpele weg voor.
Het zou echter goed zijn als ook zangstudenten tijdens de opleiding aan het conservatorium, bijvoorbeeld via een minor, dergelijk onderzoek leren doen. Niet omdat alle (toekomstige) zangpedagogen nu aan de lopende band CAT’s of grote onderzoeken moeten produceren, maar om te weten waar je bepaalde kennis kunt vinden. Door de wetenschappelijke wegen en taal te leren kennen zal de samenwerking met logopedisten en foniaters makkelijke en effectiever worden.
De gevonden artikelen laten namelijk ook zien dat er nog veel meer en groter praktisch onderzoek gedaan moet worden. Dat geldt niet alleen voor vibrato maar naar de vele andere aspecten van de zangstem, zoals bijvoorbeeld resonans. Door zangmethodes en de werking van het stemapparaat wetenschappelijk te onderzoeken en bewijs te vinden van de verschillende methodieken zal er een stevig wetenschappelijk fundament onder het zangonderwijs komen te liggen.
Samenwerking met logopedisten en foniaters is hierbij van groot belang omdat in de (para)medische
wetenschap het doen van onderzoek bij de opleiding hoort en er meer ervaring en faciliteiten zijn. Geert Berghs, zangpedagoog en onderzoeker aan de Universiteit van Leuven vertelde desgevraagd dat het vinden van fondsen voor onderzoek op KNO gebied helaas erg moeilijk is. Samenwerking tussen de internationale beroepsverenigingen voor het vinden van fondsen zou hier een belangrijke stimulans kunnen zijn. Maar de vragen moet vooral uit de zangpraktijk komen. De Nederlandse Vereniging van Zangpedagogen in samenwerking met de EVTA kan hier een stimulerende rol in spelen.
Hierbij roep ik dan ook alle zangpedagogen van Nederland op om hun vragen op het gebied van zangonderwijs door te geven via onderstaand mailadres. Ook als je zelf ontdekkingen hebt gedaan en je die wil toetsen of verder onderzoeken kan je contact opnemen. In overleg gaan we dan kijken waar we die vraag voor onderzoek kunnen neerleggen.
Als laatste puntje wil ik nog aanstippen dat de uitkomsten van alle soorten onderzoek op het gebied van zangonderwijs makkelijk vindbaar moeten zijn voor de zangpedagoog die een snel antwoord zoekt op een praktijkvraag. Het Bulletin en de website van de NVZ zijn daar de uitgewezen plek voor.