Ik kom het tegen in de zangerswereld, de docentenwereld, de acteurswereld, de koordirigentenwereld, en in de logopediewereld: het idee dat alles op stemgebied trainbaar is, dat de menselijke stem altijd tot op het niveau van een goede zanger of van een flinke docentenstem trainbaar is. Als dat betekent dat je iedere stem kunt trainen, dan is dat natuurlijk zo. Maar als het betekent dat je van iedere stem Pavarotti of Adele of een bekende acteur of nieuwslezer kunt maken, en dat je iedere zangstem kunt oprekken totdat bijvoorbeeld een mezzo een sopraan wordt, dan is dat – denk ik – niet zo.
Een stem is een instrument dat met dank aan je beide ouders op een bepaalde manier gebouwd is, de ene stem is groter, de andere stem kleiner, de volgende stem heeft een dot van een resonans meegekregen, de andere stem had helaas bij de geboorte al een sulcus, etc. Als je de pech hebt dat je instrument niet zo groot is, vaker mankementen vertoont, dan kan dat bijten met een vak waarin je je stem nodig hebt. In het ziekenhuis wordt daar op de afdeling KNO regelmatig over gesproken. Het betekent niet dat je niet een prima docent kan zijn, het betekent wel dat je je handelen zo moet inrichten dat je met je kleine stem toch kunt functioneren, bijv. door het hanteren van een ijzeren klassenmanagement, door je stemtechniek te optimaliseren, door het gebruik van stemversterking, en vooral door ‘binnen je vocale grenzen’ te blijven. Ik herinner me nog goed een uitstekend docent basisschool groep 1&2 die met een heel zachte stem, een fantastisch klassenmanagement, en een melodieus belletje prima functioneerde. Hij/zij had het goed begrepen!
Voor koorzangers geldt vaak dat het hokje waarin ze zingen (sopraan of alt) niet helemaal past, of helemaal niet past. Als je dan als koordirigent of als zangdocent zo’n zanger gaat overvragen qua bereik, steeds maar de hoogste randen van zijn/haar bereik activeert, dan kan dat tegen de koorzanger werken. Je wordt er moe van, gaat kuchen, gaat zwaarder zingen, etc. Andersom worden baritons gepusht om maar laagte te creëren om bij basgroep te horen, maar realiseren dat door te ‘drukken’; killing voor een stem!
Het is veel slimmer om als koordirigent te erkennen dat er verschillen tussen je zangers zijn. Je zou bijvoorbeeld in je altgroep kunnen zeggen: jullie (= echte lage alten) zorgen voor de laagte en het midden, laten in de hoogte eventueel tonen gaan of zingen heel dun op de klinker /aa/, en jullie (= meer mezzo’s) zorgen voor de hoogte, en zorgen er voor dat je in de laagte heel licht blijft zingen, niet gaat drukken om maar klank te genereren.
En – om de gedachte over dat het ‘kan bijten met een vak waarin je je stem nodig hebt’ af te maken – soms zul je als (beginnend) docent, acteur of zanger (in opleiding), als verkoper in een luidruchtige omgeving, etc. moeten erkennen dat je een beperking hebt die zich niet goed laat oplossen, ondanks de moeite die je hebt gedaan om je stem te trainen, ondanks al je overige volop aanwezige kwaliteiten en je brandende ambitie. Je zult dat ene specifieke vak niet kunnen uitoefenen.
Voor een koorzanger geldt: zoek goed met een zangdocent uit wat je stemomvang is, in welk gebied je plezierig zingt, en wissel in het uiterste geval van koor: het gaat er om dat je plezierig zingt in een toonhoogterange die bij jou past.
MdK, 20/2/2020.